Home
Home

Zoek een persoon
Personen

Zoek een schip
Schepen

Overzichten

Contact

Bronnen

Maten

Retour
Het schip
Dorothea (1837)
 
Meer informatie over dit schip
Het schip Dorothea, Kapt. E.D. Dekker, van Amsterdam naar Batavia, is den 22 Sept. gepraaid op 21° Z. breedte, 226° 30' W. lengte, hebbende de bezaansmast bij het Ezelshoofd gebroken.
Leydse Courant, 27-11-1839

Wordt verlangd voor de terugreize naar Nederland aan boord van het fregatschip Dorothea, kapitein E. D. Dekker, een scheepsdoctor, zijnde de vorige op de uitreize overleden, zich te adresseren bij den gezagvoerder in het logiment Plaats Roijaal, of bij LOMAN & HAAGER.
Javasche Courant, 29-10-1842

Heden ontvingen wij het treurig berigt, dat onze geliefde Zoon en Behuwd-Zoon, de Heer JAN van AMMERS, Scheeps-Doctor aan boord van het Koopvaardijschip Dorothea, gevoerd bij Kapitein E. D. Dekker, op deszelfs reize naar Batavia den 6-den October j.1., ten gevolge eener bloedspuwing, in den ouderdom van circa 26 jaren is overleden.
Medemblik, 18 Maart 1843.
K. van AMMERS M. van AMMERS, Geb. SLEUTEL
Opregte Haarlemsche Courant, 25-03-1843

Het Schip Dorothea, Kapt. Dekker, van 13256 n. Amsterdam, is volgens brief van den Kapt., dd. 22 Jan., na op Zwaantjes Droogte vast gezeten te hebben, te Passaroeang terug gekomen en zou na genoegzame ligting, binnen door, naar Soerabaya verzeilen, om gekield en geïnspecteerd te worden.
Algemeen Handelsblad, 07-06-1843

Amsterdam, 4 Maart.
Het schip Dorothea, kapt. Visser q.q. v. Batavia herwaarts gedestineerd, is, volgens brief van 28 Febr., met schade onder Duins ten anker gekomen en zoude door eene stoomboot in de haven van Ramsgate worden binnengebragt om te repareren.
Algemeen Handelsblad, 06-03-1848

Deal 7 Oct.
Het Nederlandsche schip, waarvan wij vroeger melding maakten, hetwelk bij Kingsdown aan den grond heeft gezeten en aldaar anker en ketting heeft verloren, is gebleken te zijn het schip Dorothea, kapt v. d. Kolk, van Londen n. Port Phillip bestemd. Het schip is ter reede van Margate geankerd en heeft oogenschijnlijk geene schade bekomen.
Nieuwe Rotterdamsche Courant, 10-10-1853

Hongkong 10 aug.
Het Ned. schip Dorothea, kapit. v.d.Kolk, is op Prata Shoals verongelukt.
Rotterdamsche Courant, 01-10-1857

Volgens brief uit Hongkong van 10 Aug. jl., zijn van de lading van het op de Prata Shoals verongelukte schip Dorothea, kapt. v. d. Kolk, v. Macao n. Batavia, eenige goederen door Chinesche jonken aangebragt; van de ekwipaadje heeft men lechter nog niets vernomen.
Algemeen Handelsblad, 02-10-1857

Hongkong, 10 Aug.
Het Nederlandsehe schip Dorothea, van Macao naar Batavia bestemd, is den 14den Julij op de Prata Shoals gebleven. Naar men verneemt, is de equipage door het Nederlandsche schip Formosa gered.
Nieuwe Rotterdamsche Courant, 03-10-1857

Hongkong 9 Sept.
De equipage van het op den Prata Shoals verongelukte Ned. schip Dorothea, kapt. v. d. Kolk, is gelukkig te Shantou aangekomen.
Nieuwe Rotterdamsche Courant, 30-10-1857

PROCES-VERBAAL. Wij Ondergeteekenden, behoorende tot de Equipage van het Nederl. fregatschip Dorothea, gevoerd door kapt. A. van den Kolk, verklaren bij deze: met gemelden bodem vertrokken te zijn, den 14den Julij 1857, van de reede van Macao, bestemd zijnde naar Semarang en Batavia; dat wij in den namiddag van den 15den Julij, het zuidelijkste der Lema Eilanden passeerden, en verders in goeden staat voortzeilden om de 0.Z.0. en Z.Z.O. loopende de wind heen en weder van het Zuiden tot Z.W. Op den middag van 16 Julij 1857 bevonden wij ons op 20° 56' noorder breedte en 115° 53' °L. van Greenwich, volgens een chronometer, die den vorigen dag bij peilingen aan het land, en gedurende ons geheele verblijf te Macao vrij juist aanwees. Hielden vanhier O. ten N. aan, tot ten 5½ ure in den namiddag, toen wij van het voorschip het eilandje op de Prater-Shoal even in het Z.Z.O. ½ O. in het gezigt kregen, stuurden onmiddellijk noordelijker, van 0.N.0. tot N.N.O. aanhoudendend goede uitkijk houdende. Tegen 7 ure gemeld eilandje Z. t. O. ¼ O. van ons hebbende, hoewel zeer flaauw te zien, en geene branding in onze nabijheid bespeurende, evenmin als verkleuring van het water, kreeg het schip op het alleronverwachts eenen hevigen schok, schoot, daar er eene stevige zuidelijke koelte woei, nog eenigzins vooruit, maar bleef al spoedig onbewegelijk op een punt vast zitten. Het voorschip geheel vlot zijnde, draaide hetzelve onder aanhoudend zwaar stooten, gedurig rond van het Westen tot N. O. en terug, maar schoot echter niets meer vooruit. Peilden onmiddellijk de pomp, maar bevonden niets meer dan 4 dm. water. Aldus ziende dat alleen het achterschip vast zat, werd met eenparige stemmen besloten hetzelve zooveel doenlijk te ligten ; stortten vooreerst al de watervaten ledig van het achterdek, en wierpen vervolgens in de hoop op het behoud van het schip, de lading uit het achterruim over boord, en vervolgens de ballast onder dezelve liggende, waarmede wij nagenoeg den geheele nacht doorbragten, zijnde aanhoudend een man bij het lood en een man bij de pomp, peilende steeds 4 dm. water, hadden alle dienst doende zeilen bij, om 300 veel mogelijk te trachten los te komen. Omstreeks 3 ure in den nacht nam het water in het schip een weinig toe, namelijk van 4 tot 6 duimen, zetten daarop de pompen toe. Het schip stootte gedurig , schuivende nu en dan een weinig vooruit. Omstreeks 5 ure in den morgen van 17 Julij kreeg het schip een geweldigen schok, en bevonden wij eensklaps 1½ voet water in hetzelve, pompten aanhoudend door, doch het water wies meer en meer aan, het roer was gebroken, en geheel weg van het schip, uitgenomen een klein gedeelte, dat door den ijzeren roerpen, in het hennegat was blijven hangen. Het schip begon al zwaarder en zwaarder te werken, en te stooten, en de masten geweldig te schudden, kreeg omstreeks 6 ure op nieuw eenen allergeweldigsten schok, waardoor het water in het ruim meer en meer toenam , niettegenstaande de pomp niet stil stond.
Eenparig werd thans goedgevonden, om ten minste tot behoud van ons leven onder de hand, de booten met derzelver zeilen en verdere tuigage in gereedheid te brengen , en buiten boord te zetten. Wij pompen echter gestadig door, maar niettegenstaande dit alles wies het water in het schip aanhoudend aan, hebbende thans reeds meer dan 3 voet. Omstreeks 8 ure in den morgen ontving het schip wederom zulk een hevigen schok, en hoorden wij van het dek het water met schrikkelijk geweld het schip binnenstroomen, en was in één oogenblik het onderruim bijna vol water. Ook de masten . die aanhoudend kraakten, dreigden door het zware schudden elk oogenblik op ons te zullen nederstorten. Ook het geheele dek bewoog zich gelijk eene golvende zee, zoodat wij ons naauwelijks op de beenen konden staande houden. Thans ziende, dat redding of behoud van het schip onmogelijk was, wendden wij ons gezamentlijk tot den kapitein, en verklaarden eenparig ons niet langer op het wrak te vertrouwen, en dus voor het behoud van ons leven, aangezien toch het schip onmogelijk meer te redden was, met de booten hetzelve te verlaten en, mogt het zijn, eene veilige haven op te zoeken.
In allerhaast werden thans van elk een weinig kleedingstukken in de booten geworpen, benevens eenig drinkwater en zakken brood en verdere in der haast bij elkander gepakte provisien. Behalve dit werd van het schip medegenomen: Het groote kompas van het dek, het azimuth-kompas, het kajuits zilver, de scheepskijker, de chronometer en verdere instrumenten, het scheepsjournaal, eenige kaarten en verder alle seheepspapieren, brieven, manifest, vrachtlijst, enz., benevens alle papieren, brieven en rekeningboeken van den kapitein. Onder dit alles deed het schip niets dan geweldig stooten en kraken en dreigde elk oogenblik op zijde te vallen. Na bovengemelde verklaring onderteekend te hebben, was elk onzer alleen op redding van zijn leven bedacht, en sprongen in de langszijde van het wrak liggende boot en sloep. Thans allen in de vaartuigen zijnde, was alleen het wachten op den nog op het wrak zijnde kapitein, dien wij toeriepen spoedig af te komen, aangezien de booten het door het schrikkelijk stooten niet lang op zijde van het wrak zouden uithouden. Ook deze in de boot zijnde, sneden wij de slepers af, en hielden, daar de windvrij zuidelijk was, zoo veel doenlijk om de West, op hoop Macao of Hongkong of eenige andere haven op de kust van China, onder Gods hulp, te mogen bereiken.
Dien dag en ook den geheelen volgenden nacht en dag behielden wij vrij goed weder, met ongestadige Z.W. a W.Z.W. winden, hielden zoo veel doenlijk bij den windo0m de N.W. en keken onophoudelijk rond, hopende het een of ander vaartuig te kunnen bereiken. Den 19den Julij was het zeer buijig, met zware regens, donder en weêrlicht; het was ons onmogelijk eenige observatien te krijgen. Den 20sten ten 8 ure 'smorgens kregen wij twee Chinesche vaartuigen in het gezigt, maar liepen dese te ver achterom om dezelven te kunnen bereiken. Tegen 10 ure 's morgens van dienzelfden dag kregen wij wederom twee Chinesche vaartuigen te zien, benevens een schoener, welke laatste, zoo het ons toescheen, regt op ons aankwam; zoowel met zeilen als met roeijen, werd van onzen kant ons best gedaan, om hem te naderen; heschen, zoowel in de sloep als in de boot, de Hollandsche vlag, en stelden verder alles in het werk om door hem opgemerkt te worden. Onder de hand was gemelde schoener ons zooveel genaderd, dat wij van uit de boot vrij duidelijk het onderschip konden onderscheiden, toen hij tot ons aller teleurstelling op eens afhield, en met eene vliegende vaart om de N.O. liep. Middelerwijl was een der gemelde Chinezen digt bij ons gekomen; wij hielden naar hem toe, en vroegen hem, door middel onzer beide Chinesche passagiers, ons naar eene haven op de kust van China te slepen, hetgeen hij echter , niettegenstaande ons bidden en .smeeken , volstandig weigerde, en ons almede aan ons lot overliet. Op den middag hadden wij, hoewel gebrekkig, eene observatie gehad, uit welke breedte het bleek, wij veel Oostelijker stonden, dan wij gegist hadden, en ook niet ver meer van land konden zijn. In den namiddag was het wederom zeer buijig, met schrikkelijk veel regen, waardoor wij allen, zoowel in boot als sloep, tot op het hemd nat werden, alsmede al onze medegenomene kleederen, en het grootste gedeelte van ons brood. Tegen den avond werd het stil en klaarde de lucht op, en kregen wij hoog land te zien N.N.O. van ons. Den geheelen nacht bleef het stil, en roeiden wij langs de kust westelijk op, altijd nog hopende ten minste te Hongkong of in deszelfs nabijheid te komen. In den morgen van den 21sten Juiij zagen wij het land van het N. O. tot N. W., de koelte wakkerde aan van het Zuiden, zoodat wij . Vyestelgk op konden zeilen, gestadig aan goed uitkijkende, maar niets ziende dan eenige visschersvaartuigen. Op den middag hadden wij wederom zoo ten naastenbij eene breedte gehad, zijnde p. m. 22° 40' N. Daarna wierd het wederom stil, en roeden wij , het land in het gezigt houdende, al westelijk aan, maar vorderden bij peilingen aan het land, weinig of niets. Den volgenden morgen, zijnde den 22sten Julij, was het zeer mooi weer, maar stil en het land vrij duidelijk in het gezigt. Ten 8 ure ontwaarden wij, door middel van twee verschillende observaties, en de gegiste breedte, dat wij hoe langer zoo verder oostelijk afdreven, hebbende thans bij chronometer reeds 116° 40' L. Thans kwamen kapitein en opperstuurman overeen, niet langer westelijk op te werken, maar aangezien wij brood en water genoeg in de boot hadden , voor den wind af te houden naar Amoy, hopende zulks spoedig te kunnen bereiken. Daar het echter doodelijk stil was, besloten beide tot op den middag te wachten, en eerst te zien, daar de gelegenheid hiertoe zeer mooi was, op welke breedte wij ons bevonden. Reeds sedert den vroegen morgen hadden wij van tijd tot tijd vele visschersvaartuigen gezien, en eenigen zelfs zeer digt in onze nabijheid, hoewel niemand hunner eenige acht. op ons scheen te slaan. Juist op den middag (22 Julij), terwijl de opperstuurman met het octant bezig was de hoogte voor de middagsbreedte te nemen, en de kapitein den chronometer opwond, ligtten echter verscheiden hunner, na elkander in eene voor ons onverstaanbare taal toegeroepen te hebben, gelijktijdig hunne ankers , en kwamen zoowel roeijende als zeilende van alle kanten op ons aan. Wij , dit ziende, deden ons best hen met roeijen en tevens zeilende te ontloopen, hetgeen ons echter niet mogt gelukken, en maar al te spoedig zagen wij dan ook wat hun oogmerk was. Meer dan 50 groote visschersvaartuigen, elk met 10 a 12 koppen bemand, waren in een oogenblik rondom onze beide booten, allen gewapend met groote messen. Een dezer vaartuigen liep de groot boot regt van achteren in; onmiddelijk sprongen 8 a 10 met messen gewapenden in dezelve, en sloegen regts en links, hoewel met het platte der zelven tusschen ons in. Inmiddels liepen eenige andere langs de beide zijden van de boot, zoodat dezelve in een oogenblik met roovers als overdekt was. Thans ging het aan een plunderen; alle onze goederen, instrumenten, provisien, water, enz., enz., was in een oogenblik overmand, de buikdelling der boot opengehakt, en aile hoeken en gaten onderzocht en ons niets overgelaten, zelfs geen dronk water, niettegenstaande allen op onze knieën hierom smeekten. Den trommel met alle scheepspapieren (waarin mede onze geteekende verklaring van het verongelukken van het schip), lang door den kapitein met de regterhand vastgehouden en smeekende dezelve te mogen behouden, was hij echter genoodzaakt los te laten en over te geven, aangezien hem het scherpe van het mes op de pols gezet werd, en gedreigd de hand te zullen afkappen, indien hij niet onmiddelijk losliet. Alles uit de boot. zijnde, klom een der roovers naar boven en sneed de zeilen van den mast en nam vervolgens ook al het touwwerk mode, latende ons letterlijk niets in de boot dan twee riemen en een handspaak. Ook onze sloep, waarin 8 man met den opperstuurman, onderging hetzelfde lot; niets, tot zelfs geen dronk water mogten zij, niettegenstaande hun smeeken, behouden. Thans hielden zij van ons af, en dankten wij God, ten minste ons leven tot hiertoe te hebben mogen behouden.
Deze betrekkelijke vreugde was echter voor ons van zeer korten duur. Spoedig kwamen eenigen der roovers terug en dwongen ons, met het mes op de keel, onze kleederen uit te trekken en af te geven. Moedernaakt werden wij uitgekleed en alles onderzocht, onze kleederen medegenomen, latende dezen een oude broek en den ander een oud hemd. Nu verlieten zij ons, maar was dan ook het gezigt in de beide uitgeplunderde booten allerakeligst: zittende de meesten onzer in hunnen blooten rug, blootshoofds , in de gloeijende zon, en geen droppel water tot lafenis. Behalve dit alles hadden wij het verlies te betreuren van een onzer lotgenooten met name den matroos F. Sacklee, die, waarschijnlijk door schrik bevangen, bij de eerste aanklamping der boot. over boord sprong en ongetwijfeld in de golven zijn dood vond. Uit allen was thans voor een oogenblik de moed geweken, en zaten wij allen hopeloos bij elkander, en dreven op Gods genade rond. Spoedig echter kwamen wij weder bij, en besloten, daar wij den wal in het gezigt hadden, regt op denzelven aan te houden en de vaartuigen op strand te zetten. Even aan het roeijen zijnde naderde ons op nieuw een dezer visschers, en smeekten wij allen om levensbehoud en een weinig drinkwater, hetgeen ons door dezen, tot ons onuitsprekelijk genoegen, gegeven werd, benevens een pot met gekookte rijst. Thans werden de riemen weder opgenomen, en trachtten wij den wal te bereiken, hetgeen ons echter niet mogt gelukken, daar het donker werd en wij dus geene geschikte plaats tot landing konden vinden. Wij hielde, dus gedurende den nacht langs den wal. Tegen middernacht herleefde op nieuw onze hoop, daar wij vooruit eene stoomboot in het gezigt kregen, kunnende duidelijk de gekleurde lichten onderscheiden; alle krachten werden ingespannen, om dezelve te bereiken, hetgeen echter mede niet mogt gelukken, daar alle lichten plotseling verdwenen, en wij in den donker niets meer konden onderscheiden.
Wij roeiden dus weder langs den wal voort, al oostelijk opgaande. Des morgens van den 23sten Julij zagen wij echter, dat wij door den stroom vrij wat naar buiten gezet waren; wij hielden daarom meer noordelijk op, dwars den wal in.
Op den middag naderden wij een ten anker liggende visscherspraauw die wij door teekenen te verstaan gaven, dat wij honger en dorst haden. Deze, waarschijnlijk met ons lot begaan, wees ons op zijde van zijn vaartuig te komen, waarop hij ons allen, thans 25 personen sterk zijnde, op gekookte rijst te eten en water te drinken gaf.
Daarna wees hij ons met de hand eene plaats aan den wal aan, waar wij moesten landen, zullende volgens zijne verzekering alsdan in goede handen vallen, en waarschijnlijk verder geholpen worden.
Eenigen tijd op zijde van hem uitgerust hebbende, aanvaardden wij, naar omstandigheden welgemoed, de reis naar de ons aangeduide plaats; digt onder den wal komende, werden wij aangeklampt door 2 vaartuigen en van ons begrepen hebbende, dat wij eene goede haven zochten, bood de schipper uit een derzelven aan, ons aldaar te brengen, mits de kapitein vooraf eene schuldbekentenis teekende van 200 dollars, waaraan hem, niet anders kunnende handelen, voldaan werd.
Thans namen zij ons op sleeptouw en bragten ons tegen den avond in eene kleine baai of inham binnen, om aldaar te wachten tot den volgenden morgen, aangezien de stroom thans tegen was. Daar liggende, werd ons door hen wederom vol op rijst te eten en water te drinken gegeven, waarop wij ons onder in de booten ter ruste legden. Ten 2 ure des morgens van den 24sten werden wij gewekt en op nieuw op sleeptouw genomen en westelijk opgeroeid naar de haven van Shantou, waar wij tegen den middag van den 24sten Julij aankwamen. Alhier vonden wij, behalve eenige Engelsche, nog twee Hollandsche schepen, namelijk het barkschip Formosa, kapt. Krull, en het brikschip Anna, kanpt. Harmsz, bij welken laatste wij op zijde schoten en met alle hartelijkheid door genoemde kapiteins en de ekwipage ontvangen werden. Oogenblikkelijk besloten beide heeren ons te verdeelen en elk op zijn schip, aan de onzer, provisioneel huisvesting en voeding te verleenen.
Dit verhaal, naar waarheid opgemaakt zijnde, zoo zijn wij allen bereid ten allen tijde en waar zulks mogt noodig zijn, deze onze verklaring onder eede te bevestigen.
Gedaan aan boord 't Nederl. Brikschip Anna. Haven van Shantou, 27 Julij 1857.
A. MUNTENDAM        F. TESCHENDORFF.
H. NEUMAN             J. MUSELAAR
S. MADREN              J. BIRK
LAURITZ WRADS       M. PAUW
MARTIN LEHMANN    H. BORN.
J. W. K. MANN         A. VAN DEN KOL
W. P. KLIJN.
Algemeen Handelsblad, 02-11-1857