Home
Home

Zoek een persoon
Personen

Zoek een schip
Schepen

Overzichten

Contact

Bronnen

Maten

Retour
Het schip
Engelina Jacoba (1854)
 
Meer informatie over dit schip
Rotterdam, 13 Nov.
Van eene geachte hand ontvangen wij het volgende berigt uit Kopenhagen, zijnde een Rapport van kapitein S. Halfweg, voerende het schroefstoomschip Hollander, van Rotterdam, via Kopenhagen, naar de Oostzee bestemd.
"Woensdag den 12den dezer, met het aanbreken van den dag, ontwaarden wij een schoener, zijnde de Engelina Jacoba, kapitein de Groot, komende van Riga, met rogge geladen, welke door den storm hare masten had moeten kappen, daar het schip niet meer wilde rijzen. Het schip evenwel nog niet zeer lek zijnde en het weder tot bedaren neigende, besloten wij om het op sleeptouw te nemen; dit alles had ik met mijne bemanning achtervolgens bewerkt; de trossen waren, echter niet zonder gevaar, aan boord, en ik dacht zeker schip en lading te Elseneur te brengen. De kapitein van den schoener dacht evenzoo, want ik had hem laten vragen of hij het schip wilde verlaten, doch daartoe was hij niet gezind. In den namiddag, toen wij den schoener ongeveer eene wacht hadden gesleept, begon de wind weder hard aan te nemen en het gevaar werd grooter, zoodat de kapitein met de equipage het schip wilde verlaten. Wij stopten terstond, doch toen werden de trossen aan boord van den schoener zonder mijn bevel losgegooid. Slechts met groot levensgevaar is het toen den 2den stuurman en 2 mijner matrozen mogen gelukken 4 personen van den schoener af te halen, doch een tweede togt was onmogelijk. Reeds bij den eersten togt naar den schoener scheen de boot met de 7 mannen zoo goed als verloren, daar de sloep half vol water sloeg. Het kleine sloepje deed echter onbegrijpelijke wonderen. Het mogt mij eindelijk gelukken met de boot bij hen te komen en hen gelukkig aan boord te krijgen, iets dat buiten verwachting was. Maar nu durfde niemand het meer wagen om de overige 3 man te halen; zij waren reddeloos; hun eigen boot sloeg in een oogenblik bij het uitzetten aan stukken; men was ten einde raad, en nadat ik, tot het volslagen duister was, getracht had hen te redden, en wij zelf groot gevaar liepen, vermits ons schip even hard werkte als het wrak, — en niet minder dan drie man werk hadden om het roer vast te houden, scheen het dat ik het plan om hen te redden, moest laten varen. Toen belegde ik scheepsraad, waarin besloten werd, dat men genoodzaakt was tot behoud van ons eigen schip en lading, onzen weg te vervorderen, te meer, daar de kolen opraakten en die, welke in het ruim onder de lading lagen, met zulk weder niet te krijgen waren, en het schip tamelijk rank werd. Niets konden wij meer uitvoeren en niemand wist eenigen raad meer, zoodat wij toen onzen weg vervolgden, en den kapitein, stuurman en een matroos in dien hopeloozen toestand moesten achterlaten. Ik acht hen voor verongelukt, tenzij een wonder hen gered hebbe.
De namen der geredde personen aan boord der stoomboot opgenomen, zijn: A. van den Berg (kok), 38 jaar, J. Cos (ligt matroos), 19 jaar, Pieter Star (matroos), 20 jaar en Reinhardus Stuur (scheepsjongen), 14 jaar.
Kapitein K. de Groot, stuurman Hijko Kuiper, en de matroos Daniel de Graaf zijn op den schoener gebleven."
Nieuwe Rotterdamsche courant, 19-11-1856